Skip to main content

Stichting Roeicoach

Motorisch coachen

Coachen vanuit een ander perspectief

Jeroen Brinkman

 

Inleiding

Ruim vier jaar gelden, in het voorjaar van 2015, ben ik me gaan verdiepen in en gaan experimenteren met differentieel leren. De aanleiding hiervoor was een filmpje van een junioren acht van Willem III die met bakriemen voer als differentiële oefening. Bij differentieel leren wordt het uitgangspunt ter discussie gesteld dat de ideale beweging vaak herhalen beter werkt, dan te variëren rondom deze ideale beweging. De resultaten van mijn differentiële experimenten waren dermate overtuigend, dat ik sindsdien daarmee niet meer ben gestopt. En zelfs verder gegaan door ook te experimenteren met andere recente inzichten van motorisch leren.

Want de laatste twee decennia is er veel onderzoek verricht naar de wijze waarop sporters leren. De resultaten hiervan zijn echter nog nauwelijks doorgedrongen tot de roeiwereld. Coaches gebruiken de oefeningen die zij in hun eigen tijd als roeier aangeleerd hebben gekregen, die van generatie naar generatie worden doorgegeven en nauwelijks wijzigen. De vraag dringt zich daarbij op of de roeioefeningen in het licht van dit recente onderzoek gelijk blijven of wijzigen. En zo ja, hoe.

 

Effectiviteit van oefeningen

De vraag “Ik gebruik altijd oefening A voor roeifout B, wat vind je daarvan?” wordt mij met enige regelmaat gesteld. Ik antwoord dan dat ik dat een volkomen oninteressante vraag vind. De enige interessante vraag in het kader van motorisch leren is “Is er een effectievere oefening voor roeifout B, dan oefening A?”

Om de effectiviteit van een oefening te bepalen, zijn drie begrippen belangrijk.

  1. Relevantie: in hoeverre is de oefening relevant voor de aan te leren beweging.
  2. Transfer: in hoeverre is de roeier in staat het geleerde in de oefening daarna toe te passen in de roeihaal.
  3. Retentie: in hoeverre beklijft het geleerde, ook na een periode waarbij niet meer geoefend wordt.
     

Deze drie begrippen moeten gezien worden als een keten, die net zo sterk is als de zwakste schakel. Oefeningen die op basis van deze drie begrippen geoptimaliseerd zijn en waarbij motorisch leren centraal staat, kunnen moderne oefeningen worden genoemd. In onderstaande tabel zijn enkele voorbeelden gegeven, waarbij een V aangeeft dat die oefening goed en een X dat die zwak scoort op dat begrip.

Oefening

Effectiviteit

Transfer

Retentie

Resultaat

Tubben (stabilisatie)

X

n.v.t.

n.v.t.

X

Boot over een boord leggen*

V

V

V

V

Stopjes

V

X

n.v.t.

X

Recoveryvolgorde oefenen*

V

V

V

V

“Je moet dieper wegzetten”

V

V

X

X

Ongedraaid/ongeklipt blad

V

X

n.v.t.

X

Wegzetdiepte oefenen*

V

V

V

V

* Voor de uitleg van deze moderne oefeningen wordt verwezen naar de roei.app

 

Naast een juiste keuze van de oefeningen, is ook een goede wijze van aanbieden essentieel om de sporter sneller en beter te laten leren. Hiervoor hebben we twee protocollen ontwikkeld die coaches helpen deze vaardigheden aan te leren. Dit zijn de 3-staps interventie en het 5-staps leerproces. Beide worden in onze opleiding tot Basiscoach onderwezen en zullen hier niet verder worden toegelicht.

Waarin verschilt modern motorisch coachen nu van klassiek coachen? Een coach die modern motorisch coacht:

  1. legt de nadruk op oefenen en experimenteren in plaats van uitleggen en verklaren;
  2. gebruikt andere en relatief onbekende oefeningen;
  3. maakt regelmatig gebruik van hulpmiddelen (roei.app, video, balansplank, touwrem, etc.);
  4. werkt met vaste stappenplannen (aanpak) om een oefening aan te bieden of een roeifout te verhelpen.
     

Er ligt een wetenschappelijke claim dat sporters met differentieel leren, motorische vaardigheden tweemaal sneller aanleren. Het is onze ervaring dat dit met modern motorisch coachen heel goed haalbaar is. En een dergelijke versnelling is interessant. Interessant voor de roeiers, die zullen merken dat ze sneller en beter leren roeien. Interessant voor coaches en instructeurs die merken dat hun ploegen meer progressie boeken en dat is gewoon erg leuk. Tenslotte is deze interessant voor verenigingen die hierdoor met minder coach/instructiecapaciteit toe kunnen.

 

Twee voorbeelden

Ik zal twee voorbeelden geven, die het gebruik van modern motorisch coachen zullen verduidelijken.

Het eerste voorbeeld gaat over het houden van balans. De aanwijzing “Jullie moeten de acht iedere haal rechtleggen.” vraagt best wel wat van de roeiers.

Ten eerste moeten ze deze opmerking vertalen naar de juiste wijze van waarnemen of de boot scheef ligt. Kiezen ze voor visuele waarneming (bekijk de boordrand), een gevoelsmatige (evenveel druk op beide zitbotjes), een auditieve (geen slifferende bladen) of hebben ze eigenlijk geen idee hoe dat te doen.
Ten tweede moeten ze in staat zijn om te bepalen welke beweging ze moeten maken om daadwerkelijk de boot recht te leggen. Leggen ze de boot bij de inpik, bij de uitpik of in de recover recht, of weten ze eigenlijk niet zo goed hoe ze het moeten doen maar durven dat niet aan te geven.
Ten derde moeten ze in staat zijn een leerervaring te krijgen door te merken dat de uitgevoerde beweging daadwerkelijk de boot recht legt. Dat is niet eenvoudig te doen wanneer er zeven andere roeiers zijn die ieder op hun eigen moment en manier proberen de boot recht te leggen. Het zal voor een roeier moeilijk zijn om te bepalen wat de reactie van de boot op zijn beweging is.

Hoe kan dit nu anders worden aangepakt met behulp van modern motorisch leren?

Deze coach gebruikt zes claims:

  1. Het herhalen van de ideale beweging is veel minder effectief dan het variëren van een beweging, dit wordt differentieel leren genoemd.
  2. Focus op een extern punt buiten het lichaam, is effectiever dan focus op een intern punt binnen het lichaam. Het aanbrengen van focus is weer effectiever dan helemaal geen focus.
  3. Hoe directer de relatie tussen de beweging (motoriek) en effecten (sensoriek) hoe gemakkelijker de roeier leert.
  4. Feedback van de coach op het moment dat de fout gemaakt wordt heeft meer effect dan feedback die na afloop wordt gegeven.
  5. Een oefening waarbij de sporter zelf kan bepalen hoe en hoe vaak hij oefent (oefening in eigen beheer), maakt dat de roeier sneller leert.
  6. Een gebruik (transfer) van het geleerde in de oefening naar de normale roeihaal is niet vanzelfsprekend, hier moet aandacht aan worden besteed.
  7. En tot slot: roeiers leren gemakkelijker een nieuwe beweging aan, wanneer voorafgaand daaraan de bewegingsruimte wordt opgerekt. 
     

Ten eerste zal de coach er voor kiezen naar 2-/C2+ of boord vier uit te wijken. Dit omdat de feedback op bewegingen veel directer wordt gevoeld (claim 3).

Vervolgens kiest de coach voor en oefening met differentieel leren (claim 1). De coach vraagt de roeier de boot steeds drie halen subtiel op bakboord, drie halen recht, drie halen subtiel op stuurboord, drie halen recht, etc. te leggen (claim 7).
Hij legt uit dat het helpt om naar de boordrand te kijken om te bepalen dat de boot recht ligt (externe focus, claim 2). Hij vraagt de boot steeds recht of scheef te leggen door de buitenhand bij inpik en uitpik hoger of lager te houden (aanwijzing voor de motoriek, claim 3).
Hij vraagt de slag om aan te geven wanneer deze oefening goed genoeg gaat om naar twee of zelfs één haal terug te gaan (claim 5).
Tijdens de oefening ondersteunt de coach de juiste uitvoering met ondersteunende feedback, waarbij met de woordjes “fout”, “bijna” en “goed” per roeier wordt aangegeven hoe hij de oefening uit voert (claim 4).

Nadat deze oefening een tijd lang is uitgevoerd, wordt weer met de basishaal gevaren. Dan vraagt de coach de stuur om met zijn of haar lichaamsgewicht balansverstoringen te introduceren, waarna de ploeg de boot weer moet recht leggen. Lukt dat binnen dezelfde roeibeweging (haal+recover) dan heeft de ploeg één punt, anders de stuur (transfer, claim 6).

Een andere variant is waarbij de roeiers aan één boord de boot van het eigen boord af, of naar het eigen boord toe moeten leggen: zij leggen de boot opzettelijk scheef. (Hierbij zijn dus vier mogelijkheden: bakboord legt op bakboord of op stuurboord en stuurboord legt op bakboord of op stuurboord.) Het andere boord moet dit tegenwerken: zij proberen de boot recht te houden. Het boord dat succes heeft, krijgt één punt.

 

Het tweede voorbeeld gaat over een roeier die te laat opdraait (te laat klipt). Dat de aanwijzing ”Je moet eerder klippen” slechts beperkt effect heeft, heeft het eerste voorbeeld duidelijk gemaakt. De inzet van een klassieke oefening: een stuk met ongedraaid blad roeien, zorgt er weliswaar voor dat de roeier beter kan inpikken, maar is weinig effectief en heeft daarnaast een slechte transfer. Wat dan?

Een coach die gebruik maakt van motorisch coachen zal de roeier vragen een stuk te varen waarbij bij iedere haal tweemaal wordt geklipt (claim 7). Hierbij wordt in het motorisch geheugen van de roeier het klippen losgekoppeld van het inpikken (claim 3).
De coach vraag de roeier focus te houden op het blad (let op het blad) om te zien of hij gelijkmatig klipt (claim 2).

Daarna besteedt de coach aandacht aan de transfer (claim 6) door de roeier te vragen een stuk te roeien waarbij heel vroeg wordt geklipt, vervolgens elke haal een stukje later, tot vlak voor de inpik (claim 1). Daarna elke haal weer een stukje vroeger, tot vlak na de uitpik (claim 5).

 

Ten slotte

Coaches die gebruik maken van technieken afkomstig uit het motorisch leren vinden het heel normaal om een roeifout in een of twee trainingen volledig op te lossen. Moderne hulpmiddelen en oefeningen, gebruik van de roei.app en nieuwe aanpakken gebaseerd op modern motorisch leren, maken dit mogelijk.